Het gelukkige kind
Ik groeide op in Drenthe. En dat was met opzet: mijn ouders verhuisden uit het drukke Westen naar het rustige Noorden, want ze wilden dat mijn broers en ik scharrelkinderen werden.
Mijn ouders zijn geweldige scharrelende makers. Ze gingen volledig voor het romantische plattelandsleven: eigen jam maken, wol spinnen en verven (met uienschillen), hout hakken en stoken, vieze bessenwijn brouwen, kleding naaien en het huis altijd maar verbouwen. Ze leerden me over gereedschappen en materialen.
Bij ons thuis was luiheid verboden; we moesten altijd bezig zijn. Er was geen creatieve druk: het ging alleen om tijd goed doorbrengen. Een hele zondagmiddag punten aan stokken snijden was een goede middag.
En zo leerde ik mijn eerste les: je kunt altijd iets (maken).
Al rommelend komen de ideeën. En juist vervelen helpt!
Deze maakmiddagen brachten we vaak samen door. Mijn moeder deed niet mee, maar ze was er. We zaten aan de keukentafel, allemaal ons eigen ding te doen.
En zo leerde ik les 2: het is fijn samen en alleen tegelijk te zijn.
Maaksessies duren vaak lang. Door de aanwezigheid van mijn moeder voelde ik me rustig en kon ik me concentreren.
Duisternis
Toen ik 17 was begonnen mijn Zeven Droevige Jaren. Ik voelde me verloren en alleen en kon niet verder denken dan de avond die voor me lag.
Niet veel was zeker in die tijd. Maar ik herinnerde me de belangrijkste eerste les: ik kan altijd iets maken. En dat deed ik. Iedere dag. Ik had een grote bananendoos met materialen die met me mee ging.
En dat was les 3: mijn mobiele werkplaats geeft me een veilig gevoel.
Waar ik ook was, ik was met en in mijn werkplaats.
Nog steeds heb ik altijd een mobiele werkplaats bij me. De inhoud verandert soms, maar mijn maakspullen zijn altijd mee.
Zelfs als ik een fancy-dress-hoge-hakken-clutch evenement bezoek heb ik mijn potlood bij me. De allerkleinst werkplaats die er is. Want dan ben ik veilig. (Ik kan immers altijd iets maken.)
En terwijl ik maakte om te overleven, ontdekte ik dat maken meer is dan alleen dat.
Ik leerde les 4: maken is helend.
Terwijl ik maak, kan ik verdwijnen. Maken verjaagt het donker, al is het maar voor even.
hard werken
Ik wist toen: ik ben een maker. Ik ging niet naar de universiteit, maar naar de kunstacademie. Ik breidde mijn gereedschapskist enorm uit. Ik leerde lassen, werkte met klei, was vaak in de houtwerkplaats, schilderde en werkte graag met de grote drukpersen. Ik was weer als een kind!
Ik voelde dat mijn creatieve bereik groeide door alle technieken die ik leerde. Het was of ik een nieuwe taal leerde.
En dat was les 5: een grote gereedschapskist zorgt voor grote ideeën.
Iedere nieuwe techniek was een nieuwe wereld.
Ik werkte keihard en ontdekte dat hard werken voor mentale ruimte zorgt. Ik herinner me vooral de kleur-lessen. We kregen een enorm pakket kleine witte kaartjes (1000?) en moesten die allemaal met de hand beschilderen. Waarbij we bij ieder nieuw kaartje een druppel verf moesten toevoegen, om zo een extreem gedetailleerd kleurverloop te creëren.
De nachten dat ik hieraan werkte waren heel productief. Qua kaartjes, maar ook creatief.
In die nachten leerde ik les 6: maken is de ingang naar creativiteit.
Druk bezig zijn aan de kaartjes zorgde ervoor dat ik kon wegdromen. Nieuwe ideeën kwamen vanzelf, als golven op het strand.
En zo gaat het nog steeds. Alles wat ik bedenk ontstaat in mijn hoofd terwijl ik maak. (Er mee) bezig zijn geeft ruimte voor het groeien van mijn gedachten.
Goed werken
Nu ik volwassen ben, is maken een logisch en vanzelfsprekend deel van mijn leven. Ik ben dankbaar voor de lessen, zelfs voor de Zeven Droevige Jaren. Het heeft me gemaakt tot wat ik nu ben. Maken houdt me gezond. Het is mijn anker, het houdt het donker op afstand en kalmeert me. Tegelijk geeft het me vleugels: het wind me op, het is mijn entree in mijn creativiteit.
Het geeft mijn leven zin.
En dat is les 7: maken is balans.
Dank voor het lezen. Ik wens iedereen veel maakgeluk!