In maken gaan werken en spelen perfect samen

Ik gaf een week lang les in een chique Duits hotel. Zo’n hotel waar alles perfect is, en zo perfect dat je er nerveus van wordt. (Waar is dit hele speciale mesje voor?!) Iedere ochtend was er een ontbijtbuffet met alles wat je kunt bedenken. En helemaal achterin de ontbijtzaal stond de chef. Een jonge man met een stijf gestreken buis en muts. Hij stond bij de warme gerechten: roerei, spek, worst, gebakken tomaten en gekookte eitjes.

Eitjes met gezichtjes.

Die eitjes waren zo out of place dat ik het eerst niet begreep. Wat doet zoiets frivools en vrolijks in ons strenge hotel? De derde dag vroeg ik het hem. ‘U werkt zo hard, zo kunt u de dag met een glimlach beginnen,’ antwoordde hij. En het werkte. In die strakke, stijve omgeving at ik meer gekookte eieren dan ooit.

De spelende mens

Onlangs las ik het meesterwerk van Johan Huizinga: Homo Ludens. Een boek over spelen. En over waarom we spelen: ‘Het verwezenlijkt in een onvolmaakte wereld en het verwarde leven een tijdelijke, beperkte volmaaktheid.’

Die Duitse chef deed precies dat. Hij greep de macht, binnen waar hij macht had. Ik hou daarvan.

Een maker is de perfecte homo ludens

Mijn grote liefde voor de maker movement en alle makers heeft daar ook mee te maken. Dale Dougherty (Godfather van de maker movement en oprichter van Make Magazine) zegt daar mooie dingen over: ‘Makers are enthusiasts who play with technology to learn about it. A new technology is an invitation to play, and makers regard this type of play to be highly satisfying.’

Makers zijn een perfect voorbeeld van de spelende mens. Ze maken omdat ze dat graag willen, ze maken vanuit vrijheid en uit nieuwsgierigheid.

Vrolijk en doodserieus

Naast vrolijk is maken ook serieus. Dat zie je bij veel makers.

Ik vind dit één van de mooiste recente voorbeelden: Arjan van der Meij maakte een schaakbord dat exponentiële groei laat zien: in het eerste vakje ligt 1 rijstkorrel, in het tweede 2, in het derde 4, daarna 8. etc.

En waarom? ‘Wiskunde is mijn grote liefde, dus nadat ik de vorige zomer mijn Wilhelmusmachine had gemaakt, ben ik begonnen aan een ander groot wiskunde-maakproject.

Uit liefde voor het vak, geïnspireerd door een mooi verhaal. Vrolijk en doodserieus.

De makermovement is hip

Het maken groeit; zelf dingen kunnen is een fijn tegenwicht tegenover alles moeten kopen en leven volgens de regels van de grote corporates. Zelf maken past bij de huidige tijd: we willen zelf, we willen macht en kracht, we willen vrolijk, we willen samen. Het maken groeit en zal blijven.

En dat valt op.

  • De tech bedrijven zien in de makers potentiële werknemers die hun verwachte grote personeelstekorten gaan oplossen. Met veel overtuiging steunen ze projecten die interesse in en kennis over techniek stimuleren. Er wordt bijvoorbeeld flink geïnvesteerd in programmeer-onderwijs. Want programmeurs hebben we nodig. Prachtig! Toch?
  • De grote corporates zien het maken als een creatieve bron. Makend ontwerpen en uitvinden is de perfecte manier om hun problemen om te lossen. Als je kinderen in maakprojecten laat nadenken over –bijvoorbeeld- duurzaamheid vang je twee vliegen in één klap: je steunt het onderwijs en de jonge generatie en je lost problemen op. In het Generation Discover project van Shell verzinnen kinderen oplossingen om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen te kunnen bereiken. Prachtig! Toch?
  • De edu-ondernemers zien het maken als mooie manier om de 21st century skills te vangen in een lespakket of compleet aanbod, inclusief 3d printer. Zo wordt het voor scholen makkelijker en leuker die 21st century skills concreet te onderwijzen: met dit lespakket lukt het! Prachtig! Toch?
Meetbaar, nuttig werk

De maker movement groeit op. We leren er (meetbare) dingen van in een lesmethode, we lossen er concrete problemen mee op. We brengen het onder in een proces, zodat het reproduceerbaar is. En dat kunnen we dan weer uitrollen naar buiten de maker movement. Maken wordt meetbaar, nuttig werk.

Je zou kunnen zeggen dat bovenstaande ontwikkeling goed is. In de Gartner Hype Cycle is de maker movement misschien op het plateau van productiviteit beland. Het nut is duidelijk, het proces is ondergebracht in processen en systemen. Het maken is volwassen en productief.

We verliezen het mooiste…

…en dat maakt me verdrietig. En door Huizinga (1938!) snap ik waarom. Het mooiste van het maken is voor mij de speelse houding: nieuwsgierig en open. Die houding leidt tot bijzondere dingen. Op de Bay Area Maker Faire hadden ze een cupcake-race:

Huizinga noemt spelen het tijdelijk opheffen van de wereld. Hij zou de cupcake-race vast in die context zien. Het kost veel tijd, is gestoord, vreemd en ik moet er keihard om lachen. Ik denk er regelmatig aan. Het inspireert me. Ik wil het.

Productief!

De productieve makermovement is wat mij betreft dus een moeilijke.

Huizinga noemt als kenmerk van spelen dat het vrij is, dat je het doet omdat je het wilt en zomaar weer kunt stoppen. Het is op jouw manier, met afspraken die je zelf met elkaar maakt. Het is in de handen van de speler.

En goed maken is dat ook: het ermee bezig zijn en je laten leiden door dat wat je zelf wilt en wat jou inspireert is de kern. En dat leidt dan tot een product, maar het proces is minstens even belangrijk. En dat proces is persoonlijk; de maker kiest. Een cupcake auto is daarin even waardevol als een oplossing voor de plastic soep. En even serieus ook.

er is geen tegenstelling

De tegenstelling tussen werken en spelen is een valse. Juist in maken wordt zowel (serieus) gespeeld als hard gewerkt. Dat zie je in een project als de Maakchallenge, maar bijvoorbeeld ook in het onderwijs van maakheld Rolf Hut.

Rolf ‘MacGyver’ Hut geeft les op de TU Delft en probeert de makersmentaliteit sinds dit jaar ook over te brengen op eerstejaars natuurkunde studenten van de TU Delft in het vak Design Engineering voor Fysici. NRC schreef daar mooi over en Rolf zelf nog veel mooier. Rolf maakt in zijn lesinhoud/opdrachten nadrukkelijk ruimte voor de intrinsieke motivatie van studenten; ruimte voor eigen invulling. En als dat goed lukt, bereik je flow.

Activiteiten die flow voortbrengen, zijn intrinsiek motiverend. Je wilt ze doen. Omdat je er goed in bent. Of omdat je ergens beter in wilt worden. Csikszentmihalyi stelde vast dat in een situatie waarin iemand flow ervaart, er een optimale balans is tussen iemands kunnen en dat wat er van die persoon verwacht wordt.

Rolf Hut: Flow is voor iedereen anders

Maar hoe je dat concreet doet in je les?

Rolf: ‘Nou is het in het onderwijs natuurlijk lastig om iedere leerling een unieke opdracht te geven die op hun flow niveau ligt, vanwege de verschillen in je groep.

Mijn oplossing daarvoor is intrinsieke motivatie aanwakkeren. Je kan ook flow bereiken wanneer de uitdaging niet onderdeel is van de ‘lesopdracht’ maar van je eigen opdracht. Praktisch gezien vertaal ik dit naar mijn lessen door maakopdrachten vrij ruim te definiëren: ‘Maak iets dat een natuurkundig fenomeen demonstreert’. Het voordeel is dat studenten dan iets pakken wat ze altijd al hadden willen maken: ‘Oe, meneer, dan ga ik een tesla-coil maken!’. Als docent is het dan de kunst om per student dat enthousiasme te kanaliseren naar iets dat haalbaar is voor die specifieke (groep van) student(en): ‘Een tesla coil is vrij dodelijk en doet het vaak niet, maar zoek ‘slayer exciter‘ eens op’.

Dit heeft als resultaat dat bij een maak-vak de verhouding geplande leerdoelen versus collateral learning veel meer richting collateral gaat: je kan niet a priori aangeven wat studenten gaan leren, al weet je wel dat ze iets gaan leren, maar het zal per groep sterk verschillen.

Verder ligt de lat om de opdracht te halen laag en studenten met weinig intrinsieke motivatie voor maken zullen zich er zo makkelijk mogelijk van af maken. Dit zijn normaal gesproken degene die je verliest omdat ze je vak niet halen op een tentamen, maar bij maak-onderwijs maken ze iets minimaals, dat wel aan de eisen voldoet, maar duidelijk niet geïnspireerd is. Ze hebben de minimale leerdoelen gehaald maar geen collateral learning. Binnen een instituut waar ook je collega docenten meekijken (terecht!) zet het snel het beeld van te makkelijk onderwijs.

Wat niet wegneemt dat dit slecht voor een kleine minderheid geldt. De overgrote meerderheid daagt zichzelf uit en met een kleine nudge van de docent, komt zo in flow.

Samenvattend: in een groep diverse studenten (leerlingen) flow bereiken doe ik door een open opdracht te geven en individuele studenten te duwen naar voor hun net haalbare maak-projecten. Dat betekent dat het a priori moeilijk is vast te stellen welke leerdoelen studenten gaan halen, maar dat vast staat dat ze iets nieuws gaan leren.  

Dank Rolf!

Het spelen zit wat mij betreft dan in de eigenheid. De ruimte die de studenten zelf nemen en invullen. De auteurs van het makered standaardwerk Invent to learn beschrijven dit ook. Pas op voor TMI:

  • Too much instruction
  • Too much interruptions
  • Too much intervention

Maar laat ruimte bij de (spelende) maker.

Vind het evenwicht!

We moeten er dus op vertrouwen dat er geleerd wordt.

Bedrijven die toekomstige werknemers ‘bestellen’: laat het los. Je kunt kinderen inspireren, maar niet dwingen. Wees voorzichtig met je lobby en samenwerking het scholen. Ken je plek. Pedro de Bruyckere zei het mooi in een interview met Remco Pijpers. Vrij samengevat: Programmeren is gewoon één van de inspirerende dingen die je kinderen mee wilt geven. Net als filosofie en gym. En als je dat goed doet, en op de voorwaarden van de kinderen, raken ze wellicht geïnspireerd. Zorg daarvoor. Maar dwing niet.

Corporates, let erop dat je integer handelt. Maak kinderen niet verantwoordelijk voor jouw slechte beleid uit het verleden. En als je wilt dat kinderen meedenken, vraag ze dan wat zij willen en doe ook echt wat ze vragen. Laat de ruimte aan hen. En marketeers: wees voorzichtig met je logo en PR team in de klas; doe je het voor je reputatie of voor de kinderen?

Edu-ondernemers, als je met maken aan de gang wilt, respecteer dan de schoonheid. Sla het niet plat in processen en methodes en meetbaarheid. Vertrouw de makers, hoe jong ook. Focus niet primair op nuttig op de korte termijn, maar focus op groei op voorwaarden van de leerlingen (lange termijn). Geef leerkrachten de inspiratie zelf met hun klas op hun eigen manier te werken, dan wordt het vanzelf nuttig. En de meeste van de 21st century skills zijn eigenlijk al heel lang een vast onderdeel van onderwijs. Omarm dat. Focus niet alleen op het nieuwe, durf ook te kiezen voor het prachtige oude.

En kijk niet alleen naar uitkomsten en opbrengsten van het maken!

Dale Dougherty mailde me daar dit over:

It’s not about productivity, per se, but you do become productive and that’s a good outcome.
The maker movement as it matures does come to be judged by outcomes, not just 
the process itself. Yet the joy, the adventure, the discovery is in doing it, not simply what is done.
Dank Dale!
SHARING IS LOVE

Huizinga also celebrated the lack of economic purpose in play: Play is connected with no material interest, and no profit can be gained from it. Makers zijn ook zo. Ze delen graag; ze houden van verhalen. Wat ze leren delen ze, wat de willen weten vragen ze. Ze zoeken samen en vinden samen. Wordt daar een onderdeel van, deel door! Neem niet alleen, maar geef ook.

En speel!

Zoals Arjan van der Meij zei op twitter: ‘Ik heb geen tijd meer om niet-vrolijke projecten te maken.’ Nou Arjan, ik ook niet.

Liefde <3